Bouwen aan een sociaal Europa gebeurt van boven én van onder

  • ma 20 jun 2022
  • Tammie Schoots
  • Sociaal Europa

Het valt misschien niet zo op, maar de Europese Unie doet al flink zijn best om een socialer beleid te realiseren. Daarbij zou het wat kunnen opsteken van het oeroude Nederlandse poldermodel, denkt hoofddocent Europees Sociaal Beleid Sonja Bekker.

Tekst Sonja Bekker

Foto Daniel Mihailescu/AFP/ANP

Het beeld dat waarschijnlijk is blijven hangen van de Europese Unie uit de vorige financiële en economische crisis is die van een Unie die zich van bovenaf alleen bemoeit met de overheidsfinanciën en economische doelen. Het meest gehoorde credo was toen ‘bezuinig en hervorm’. De afgelopen jaren is er echter ook veel werk verzet om het sociale gezicht van Europa te versterken. Je ziet het misschien niet, maar de Europese sociale agenda is springlevend en zit barstensvol innovatieve oplossingen voor hedendaagse problemen.

Zo investeert de EU in een digitale, groene en inclusieve economie. Het wil een welzijnseconomie zijn, en daarbij spelen nationale overheden, vakbonden, werkgevers, en het maatschappelijk middenveld een hoofdrol. Zij bouwen een solidair en sociaal Europa van onderop. De EU is dan niet alleen wetgever, maar fungeert ook als coach die lidstaten adviseert over werk, inkomen en gelijke kansen.

EUROPESE PIJLER VAN SOCIALE RECHTEN

Een stap van formaat is de lancering van de Europese pijler van sociale rechten in 2017. Die omvat twintig principes, verdeeld over drie grote dossiers: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, eerlijke arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming en inclusie. Het raakt de zaken die betekenisvol zijn in het dagelijks leven van burgers: hun werk, hun inkomen en hun participatie in de samenleving.

Om de plannen van de sociale pijler uit te voeren is de betrokkenheid van de nationale, regionale en lokale overheden, de sociale partners (zoals de vakbonden en werkgevers) en het maatschappelijk middenveld essentieel. Daardoor ontstaat een soort Europees poldermodel. Hoe dit in de praktijk precies werkt, is jammer genoeg niet vaak onderwerp van onderzoek of debat.

Bekend is wel dat de EU een keur aan instrumenten heeft om lidstaten te sturen en om betrokkenheid te organiseren. In de gereedschapskist zit ‘zachte’ sturing via beleidscoördinatie, maar ook ‘hardere’ sturing via wetgeving of toegang tot fondsen op voorwaarde van hervorming.

LEES OOKEen socialer Europa begint met deze drie stappen30 mei 2022

AANBEVELINGEN

Zo worden op sociaal terrein vaak minimumvereisten gesteld waaraan landen moeten voldoen. Op die manier speelt de EU vooral een aanvullende rol. De recente Richtlijn balans werk en privéleven stelt een minimumverlofrecht van tien werkdagen aan vaders, of gelijkwaardige tweede ouders, rondom de geboorte van hun kind. Lidstaten kunnen dan zelf kiezen om nog verder te gaan in hun beleid.

Een dergelijke opzet geldt ook voor de meeste onderdelen van het Europees arbeidsrecht: de EU schetst minimumvereisten en laat tegelijkertijd ruimte aan de lidstaten. Een ander voorbeeld is het voorlopige akkoord over toereikende minimumlonen, daterend van begin juni. Landen moeten zelf een minimumloon vaststellen en regelmatig beoordelen of dit minimumloon hoog genoeg is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van Europees vastgestelde criteria, die daarmee voor elk land gelijk zijn.

Landen met een sterke traditie van sociale dialoog herstellen sneller van een crisis.

Het instrument van beleidscoördinatie geeft meer speelruimte aan het nationale niveau van besluitvorming. De EU heeft hierbij de rol van een coach die de toestand monitort, evalueert en aanbevelingen geeft. Daarnaast zet het aan tot leren, bijvoorbeeld doordat landen over arbeidsmarktvraagstukken discussiëren en goede voorbeelden met elkaar delen.

Ook krijgt elk land jaarlijks ‘gepersonaliseerde’ aanbevelingen voor beter sociaaleconomisch beleid. Zo heeft Nederland de aanbeveling gekregen om zelfstandigen zonder personeel toegang te geven tot goede sociale bescherming en raadt de EU aan om het beleid voor levenslang leren te versterken, in het bijzonder voor mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.

Bovendien heeft de EU fondsen waarmee landen onder andere hun arbeidsmarkt kunnen verbeteren. Een bekend fonds is het Europees Sociaal Fonds (ESF). Ook het coronaherstelfonds biedt lidstaten financiering, maar verlangt daarvoor in ruil groene en digitale investeringen en hervormingen die in lijn zijn met de EU-aanbevelingen.

Daarnaast benadrukt het coronaherstelfonds het belang van inspraak en dialoog. De inspraak van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden is een verplicht onderdeel. Deze betrokkenheid moet serieus zijn en de Europese Commissie verwacht uitleg van lidstaten over welke groep op welk moment van het proces betrokken is en hoe hun visie is opgenomen in het nationale plan. En de EU is streng: haperende plannen zijn al teruggestuurd naar lidstaten met de vraag een verbeterde versie in te leveren.

Landen met een sterke traditie van sociale dialoog herstellen sneller van een crisis. Vanaf 2015 doet de EU pogingen de sociale dialoog nieuw elan te geven. Eén van de principes van de sociale pijler is daarom ‘sociale dialoog en betrokkenheid van werknemers’. Deze stelt dat de sociale partners worden geraadpleegd over de vormgeving en uitvoering van economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid. Ze worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten.

Ook op Europees niveau kunnen de sociale partners overeenkomsten sluiten. Dat hebben zij onlangs gedaan over digitalisering van arbeid, met aandacht voor de verbetering van digitale kennis en vaardigheden van werknemers en het behoud van werkgelegenheid. Het akkoord gaat verder ook over de grenzen tussen werk- en rusttijd en het bereikbaar of onbereikbaar zijn. De Europese sociale partners moedigen dan op hun beurt de nationale leden, bijvoorbeeld vakbonden en werkgeversorganisaties, aan om deze principes mee te nemen.

PARTNERS IN DE TOEKOMSTIGE ARBEIDSMARKT

Doordat lidstaten sterk van elkaar verschillen in arbeidsmarktbeleid en sociale zekerheid, werkt een one size fits all-benadering niet of nauwelijks. De voordelen van een samenspel tussen de EU, nationale overheden en maatschappelijk middenveld zijn dan groot. Het zorgt ervoor dat beleid gecoördineerd kan worden en zo nodig aangepast aan de specifieke uitdagingen van landen, als ook aan de nationale tradities en instituties.

En de uitdagingen van lidstaten verschillen: waar de een nog een hoge werkloosheid kent, heeft de ander een tekort aan arbeidskrachten. Dat vraagt om verschillende recepten om tot een beter functionerende arbeidsmarkt te komen. Dit ideale recept komt niet alleen vanuit Brussel, goede en passende oplossingen ontstaan in samenspraak met overheden, nationale parlementen, sociale partners en regio’s.

Het Nederlandse poldermodel, waarbij alle betrokkenen aanschuiven aan de overlegtafel, kan een inspiratie zijn voor Europa.

Het ontstaan van een constructieve dialoog is niet vanzelfsprekend. Dat is het al niet op nationaal niveau, laat staan dat het tussen Europese en nationale bestuurslagen voldoende ontwikkeld is.

Nederland, met zijn wereldberoemde poldermodel, is geen uitzondering: ook hier staat inspraak nog wel eens onder druk, om uiteenlopende redenen. Daarom investeert de Europese Commissie in betrokkenheid van alle relevante actoren op nationaal niveau. En komt er aandacht voor de versterking van de sectorale sociale dialoog op EU‑niveau en een nieuw ondersteunend kader voor overeenkomsten tussen sociale partners op EU‑niveau.

Het Nederlandse poldermodel, waarbij alle betrokkenen aanschuiven aan de overlegtafel, kan een inspiratie zijn voor Europa. Zodat er een dialoog ontstaat die verschillende Europese en nationale niveaus beslaat, en de sociale stip aan de horizon weer een stukje dichterbij komt.

Sonja Bekker is universitair hoofddocent Europees sociaal beleid op de Universiteit Utrecht.

  • 6 min
0
Scroll to top