Een socialer Europa begint met deze drie stappen

  • ma 30 mei 2022
  • Koen Bruning
  • Sociaal Europa

Terwijl de Europese Unie één grote markt vormt en de landen van de eurozone één munt delen, wordt het belastingbeleid nog steeds apart gevoerd door de 27 lidstaten. Daar profiteren bedrijven van, ten koste van sociaal beleid. En dat kan anders.

Tekst Ferdi De Ville

Fotografie Tolga Sezgin/Narphotos/ANP

Land Rovers zijn populair. Ik schrik me elke keer een ongeluk wanneer in mijn stad Gent een kolossale SUV langsrijdt en boven mijn dochter van twee uittorent. Blijkbaar verplaatsen veel mensen zich graag in een soort tank, ook in een stadscentrum, en tot nader order is dat niet verboden.

Om te kunnen voldoen aan de grote vraag naar de wagens, ging Jaguar Land Rover in 2014 op zoek naar geschikte plekken voor nieuwe fabrieken. Voor de Europese markt gaf het bedrijf die zoektocht de symbolische titel ‘Project Darwin’.

Snel werd duidelijk dat de keuze op een locatie in Centraal-Europa zou vallen. Landen als Slowakije, Tsjechië, Hongarije of Polen zijn al decennia populair bij grote autoconstructeurs. Het technisch onderwijs is er hoog, een erfenis uit het Sovjetverleden. Dit komt de productiviteit ten goede en dat tegen scherpere lonen dan in West-Europa. Bovendien zijn belastingen op arbeid en bedrijfswinst er laag.

De Centraal-Europese landen zagen een investering van ongeveer twee miljard euro met vijfduizend nieuwe banen als gevolg graag komen. Dat wist Jaguar Land Rover. Het bedrijf maakte haar intentie om te investeren in Centraal-Europa luid en duidelijk bekend. Vervolgens mochten de geïnteresseerde landen zich in een soort schoonheidswedstrijd presenteren met zo aantrekkelijk mogelijke subsidies, belastingvoordelen en andere steun. Survival of the fittest.

Ook elders in Europa wringen landen zich in bochten om multinationals aan te trekken. In België heerst al lang discussie over de strenge wetgeving rond nachtwerk. Eerder dit jaar gaf de federale regering een aanzet tot versoepeling van de regels rond avondwerk in de ecommerce. Nu bevinden grote distributiecentra van de dominante spelers als Bol.com en Zalando zich net over de Belgische grens in Nederland en Duitsland. Werkgelegenheid en belastinginkomsten vloeien zo naar de buurlanden. Dus wil de Belgische regering nachtarbeid versoepelen, ondanks de bekende negatieve gezondheidseffecten van nachtwerk.

Multinationals die overheden in de houdgreep houden met de dreiging zich elders te vestigen om zo lagere belastingen, lonen, arbeids- en milieubescherming te krijgen, vind je overal ter wereld. Maar de biddings wars, waarbij landen elkaar onderbieden om investeringen aan te trekken, zijn heviger in de Europese Unie dan erbuiten. Het tarief voor de vennootschapsbelasting is de voorbije veertig jaar overal ter wereld gedaald. In de Europese lidstaten nog meer dan op andere plekken.

ÉÉN GROTE MARKT

Binnen de Europese Unie kunnen bedrijven nu helemaal vrij kiezen waar ze zich vestigen, en van daaruit zonder problemen een markt van 27 lidstaten en 450 miljoen consumenten bedienen. Nergens ter wereld zijn landen zo economisch geïntegreerd als in de Europese Unie, en in de eurozone in het bijzonder. Binnen de eurozone (19 landen en 340 miljoen inwoners) zijn namelijk geen transactiekosten of risico’s verbonden aan wisselkoersen. Maar terwijl de EU één grote markt vormt en de landen van de eurozone één munt delen, wordt het belasting- en sociaal beleid nog steeds apart gevoerd door 27 lidstaten. Deze structuur geeft multinationals de mogelijkheid om van overheden en vakbonden lagere lasten, lonen en regulering te eisen of anders te vertrekken.

Voorstellen om die race to the bottom, waar uiteindelijk enkel multinationals bij winnen, een halt toe te roepen, gaan al mee sinds het prille begin van Europese integratie. Drie hervormingen worden als het absolute minimum beschouwd door voorstanders van een sociaal Europa om de macht en speelruimte van grote bedrijven in te perken.

Ten eerste zou er een Europees minimumloon moeten worden ingevoerd. Dat zou uiteraard niet in elke lidstaat op dezelfde absolute hoogte moeten liggen. De productiviteit en consumptieprijzen zijn beide veel hoger in Nederland dan in Bulgarije, waardoor het onzinnig zou zijn om te stellen dat het minimumloon in beide landen bijvoorbeeld 1.000 euro moet bedragen. Het zou wel zinvol zijn om af te spreken dat het minimumloon overal minstens 60 procent van het mediaaninkomen moet bedragen (het bedrag dat, wanneer je elke inwoner van een land rangschikt naargelang de hoogte van het inkomen, de middelste persoon verdient).

Het grote obstakel richting een socialer Europa is dat voorstellen voor sociaal en fiscaal beleid meestal met unanimiteit onder de lidstaten moeten worden beslist.

Die 60 procent is niet lukraak gekozen, het is de manier waarop we in de Europese Unie de armoedegrens definiëren. Deze maatregel impliceert ook dat we op ons welvarende continent niet aanvaarden dat wie voltijds werkt, alsnog in armoede belandt.

Wat dit betreft er is enige hoop op vooruitgang. Op dit moment onderhandelen het Europees Parlement en de Raad van de EU over een richtlijn over adequate minimumlonen. Die wet zou geen minimumhoogte invoeren, maar landen wel stimuleren om het overleg over minimumlonen te versterken. Aangezien het altijd makkelijker is een bestaande wet te verstrengen dan een nieuwe in te voeren, biedt dit perspectief op een echte Europese loonvloer.

Ten tweede zou de vennootschapsbelasting moeten worden gelijkgetrokken en moet er een minimumtarief zijn. Dit zou vermijden dat lidstaten multinationals kunnen lokken met erg lage tarieven en achterpoortjes om de normale tarieven te vermijden. Door die belastingcompetitie verliezen overheden nu tientallen miljarden euro’s, die niet aan publieke en sociale uitgaven kunnen worden besteed, of elders moeten worden gevonden.

Ten derde zou, zeker binnen de eurozone, een Europese werkloosheidsverzekering moeten komen. Onder dat systeem zouden lidstaten die het op een bepaald moment economisch moeilijk hebben steun krijgen van landen die het op dat moment beter doen, waarmee ze een deel van de uitkeringen van de nieuwe werklozen kunnen blijven betalen. Nu, zeker bij lidstaten die de euro gebruiken, besparen overheden in een recessie op de werkloosheidsuitkering om het gat in de begroting te dichten.

UNANIMITEIT

Het grote obstakel richting een socialer Europa is dat voorstellen voor sociaal en fiscaal beleid meestal met unanimiteit onder de lidstaten moeten worden beslist. Het volstaat dus als één land, al dan niet onder druk van het bedrijfsleven, dwarsligt om hervormingen tegen te houden. Zo blokkeert Polen nu al maanden een EU-beslissing om voor multinationals een minimumtarief van 15 procent in de vennootschapsbelasting in te voeren.

Na de uitbraak van de coronapandemie voerde de EU een instrument in waarmee lidstaten steun krijgen voor het financieren van systemen van tijdelijke of technische werkloosheid. De Unie nam ook de revolutionaire beslissing om zelf schulden aan te gaan ter waarde van 800 miljard euro om daarmee de economie te stimuleren en de klimaattransitie te versnellen, ondanks dat dit unanimiteit in de Europese Raad vereiste en er initieel verzet was van onder meer Nederland. Verzet tegen solidariteit in een crisis waar niemand schuld aan had, bleek moreel niet houdbaar en de gelijktijdige onderhandelingen over de Europese meerjarenbegroting lieten toe tegenstand weg te masseren met andere toegevingen.

Voor multinationals is er heel wat aan gelegen de voorwaarde van unanimiteit te waarborgen. Maar sinds de Russische invasie van Oekraïne staat de unanimiteitsvereiste in domeinen als buitenlands beleid, maar ook fiscaal en sociaal beleid, verder onder druk. Het wekenlange Hongaarse veto tegen een Europees importverbod op Russische olie zorgt voor tandengeknars in de rest van de Unie. De Conferentie over de toekomst van Europa heeft zich uitgesproken voor het afschaffen van unanimiteit, en een aantal landen (waaronder Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Nederland en België) hebben zich positief uitgelaten over een eventuele verdragswijziging om de voorstellen van de Conferentie door te voeren.

De EU moet er ook zijn voor de ‘blijvers’, de inwoners die afhankelijker zijn van nationale voorzieningen en uitkeringen.

Op een volledig vrijgemaakte markt, met een gemeenschappelijke munt onder de meeste van de lidstaten en grote sociaaleconomische verschillen tussen die lidstaten, zijn de bovenstaande drie maatregelen noodzakelijk om een vloer te leggen onder de concurrentie. Of ze er komen, ligt deels aan de bereidwilligheid van de lidstaten om de besluitvormingsprocedure om te gooien.

Het wijzigen van de status quo is moeilijk, omdat zij die ervan profiteren verandering kunnen tegenhouden. Zeker in de Europese Unie is dat zo, waar elke lidstaat een veto heeft over aanpassing van de verdragen. Maar in turbulente periodes is er juist meer ruimte voor grondige hervormingen. Sinds de pandemie en de oorlog in Oekraïne zijn taboes gesneuveld. Het weglekken van belastinginkomsten is in een periode van verhoogde uitgaven voor meer lidstaten onverteerbaar.

De landen in Oost-Europa die zich het hardst verzetten tegen meer sociale en fiscale samenwerking vragen nu zelf om solidariteit bij het opvangen van Oekraïense vluchtelingen. Ze zijn voorstander van een verdere oostelijke uitbreiding van de Unie en een sterker defensiebeleid. Daar zit een package deal in.

Nu zien veel inwoners, niet ten onrechte, de Unie als voordelig voor ‘bewegers’, hoogopgeleide en vermogende burgers en bedrijven die zichzelf en hun kapitaal makkelijk over grenzen verplaatsen. De EU moet er ook zijn voor de ‘blijvers’, de inwoners die afhankelijker zijn van nationale voorzieningen en uitkeringen. Blijvers mogen niet automatisch sociaaleconomische achterblijvers worden.

Ferdi De Ville is hoofddocent Europese politieke economie aan de Universiteit Gent. Hij is auteur van het boek Winnaars en Verliezers: De politieke economie van Europese integratie.

  • 8 min
0
Scroll to top