Er is de afgelopen jaren een hernieuwd politiek besef ontstaan over de noodzaak van een sociaal Europa, schrijft politiek wetenschapper Amandine Crespy. De lidstaten moeten de handen ineenslaan en doorpakken. Iedereen is immers gebaat bij een socialere Europese Unie.
Foto Stefan Volk/LAIF/ANP
Dat veel Europese lidstaten niet langer in staat zijn om grote schokken op te vangen, werd op pijnlijke wijze duidelijk toen begin 2020 de COVID-19 pandemie toesloeg. Versleten zorgsystemen – slachtoffers van de golf aan financiële ‘rationalisatie’ – bleken slechts het topje van de ijsberg. Al jaren blijven investeringen in publieke sectoren, van (digitale) infrastructuur tot onderwijs en kinderopvang, achter. Uit naam van ‘competitiviteit’ worden lonen bewust laag gehouden.
Dit is niet enkel het gevolg van de financiële- en schuldencrises die Europa sinds 2008 en 2010 in haar greep hielden, maar ook van het bezuinigingsbeleid dat de Europese Unie in reactie hierop stimuleerde. Het pakket aan austerity-maatregelen was een middel dat meer kwaad deed dan de kwaal die het trachtte te bestrijden. Dit was in het bijzonder het geval in het Zuiden en Oosten van Europa. De schuldencrisis, migratiestromen en tot slot de pandemie droegen allemaal bij aan het sociaaleconomisch uit elkaar drijven van Europese lidstaten.
In de eerste helft van dit decennium, lang voordat de pandemie uitbrak, waarschuwden maatschappelijke organisaties er al voor dat ‘bezuinigingen dodelijk zijn’.
Het mogelijk maken van een sociaal model waar het welzijn van mensen centraal staat, vereist een culture wending op verschillende niveaus. De markt biedt hier geen soelaas. Een herwaardering van regulering, meer publieke voorzieningen en hogere investeringen in gemeenschappelijke goederen zijn nodig: een schoon milieu, kwaliteitszorg voor iedereen, adequaat onderwijs, toegang tot emanciperende en creatief-culturele activiteiten.
HELDERE TAAKVERDELING
Sinds het begin van de Europese integratie in de jaren vijftig zijn Europese besluitvormers voor het idee van een heldere taakverdeling tussen de EU en nationale overheden. Terwijl nationale verzorgingsstaten de sociale kwesties tackelen, moet de EU de economie stimuleren via de gemeenschappelijke markt en later ook het monetaire beleid.
Overheden en het maatschappelijke middenveld moeten ernaar streven de sociale cohesie die op sommige momenten tijdens de pandemie voelbaar was in de toekomst vast te houden.
Volgens het model van de Europese founding fathers zou zo gestaag de gemeenschappelijke welvaart en sociale bescherming in lidstaten toenemen. Inmiddels is gebleken dat deze taakverdeling niet werkt. Het grensoverschrijdend opereren van multinationals, de snelle circulatie van kapitaal en de monetaire unie hebben een grote ondermijnende impact op Europese verzorgingsstaten.
Toen de gevolgen van de pandemie duidelijk werden, ontstond in een Europa een besef dat alleen een gezamenlijke mobilisatie van middelen ervoor zorgt dat de meest kwetsbare in de samenleving hun kop boven water kunnen houden. Dit zagen we niet alleen terug in de gezamenlijke inkoop van vaccinaties, maar ook in het gigantische economisch herstelpakket dat opgetuigd werd. De toenmalige Duitse Bondskanselier Angela Merkel zag al vroeg in dat meer financiële solidariteit tijdens de pandemie in het belang was van alle Europeanen, inclusief de landen die meer moesten bijdragen aan de steunpakketten dan anderen.
UNIVERSELE BASIS AAN SOCIALE RECHTEN
De Europese reactie op de pandemie moet als een model dienen. Overheden en het maatschappelijke middenveld moeten ernaar streven de sociale cohesie die op sommige momenten tijdens de pandemie voelbaar was in de toekomst vast te houden.
Daarvoor moet het de facto tweederangs burgerschap van arbeidsmigranten in Europa bestreden worden. Dit vereist een transnationale aanpak. In plaats van de huidige race to the bottom die landen een prikkel geeft sociale rechten zo beperkt mogelijk te houden, moet het EU-burgerschap een universele basis aan sociale rechten verlenen. Deze basis moet tegenwicht bieden tegen het huidige verzorgingsstaatchauvinisme, het idee dat de verzorgingsstaat er slechts voor de autochtone bevolking is, wat in veel Europese lidstaten sinds 2015 aan terrein wint.
Het Europees Gerechtshof heeft via een aantal controversiële uitspraken nationale overheden de mogelijkheid gegeven niet-autochtone Europese burgers van sociale bescherming uit te sluiten wanneer dit een te hoge ‘financiële druk’ legt op de nationale verzorgingsstaat. Terwijl er geen enkel bewijs is voor het bestaan van zogeheten ‘verzorgingsstaattoerisme’ binnen de EU.
Tegelijkertijd genieten arbeidsmigranten vaak niet dezelfde rechten als nationale burgers wanneer zij worden ingezet om arbeidstekorten in de regio tegen te gaan. West-Europese landen trekken stelselmatig arbeiders aan om hen vervolgens in de meest dubieuze omstandigheden aan het werk te zetten. Zo was er recent het voorbeeld van Eindhoven Airport, waar de meest elementaire sanitaire rechten van aspergestekers uit Oost-Europa werden geschonden toen zij midden in de pandemie opgehokt werden in te krappe bussen.
FINANCIËLE SOLIDARITEIT
Als het gaat om cohesie tussen Europese landen en samenlevingen, is financiële solidariteit essentieel, zoals de Europese respons op de economische recessie tijdens corona heeft bewezen. Het virus raakte arm en rijk, dus de toegang tot vaccinaties kon niet afhankelijk zijn van financiële situatie.
Daarnaast heeft de oorlog in Oekraïne – opnieuw – laten zien dat we met zijn allen afhankelijk zijn van geïmporteerde fossiele brandstoffen en dat we daarom moeten zoeken naar nieuwe (duurzame) energiebronnen.
Landen als Nederland, die netto meer afdragen aan de Europese begroting, zullen een positie moeten innemen in wat een politiek explosief debat belooft te worden over de financiering van de groene transitie. Om financiële solidariteit te bevorderen zonder dat de nationale staatsschulden uit de hand lopen, is het cruciaal dat er afspraken worden gemaakt over nieuwe gemeenschappelijke inkomstenbronnen voor de EU. De Europese Commissie heeft belastingen voorgesteld op plastic afval, de import van CO2-intensieve producten en financiële transacties. Politieke onderhandelingen omtrent deze voorstellen zijn echter erg stroperig, aangezien de belangen van het bedrijfsleven en uiteenlopende nationale voorkeuren vooruitgang bemoeilijken.
Het is tegen deze achtergrond dat Nederlandse beleidsmakers, politici en maatschappelijke organisaties hun steun moeten uitspreken voor sociaal progressief fiscaal beleid – onder andere door belastingontduiking te voorkomen en vervuilende industriëlen te belasten – om zo de nodige middelen te genereren om Europese solidariteit, sociale investeringen en progressief beleid mogelijk te maken.
Als we ten slotte kijken naar solidariteit binnen de nationale grenzen, moet de EU gemeenschappelijke regels vaststellen en fondsen in het leven roepen die serieuze sociale investeringen door nationale overheden stimuleren. Concreet betekent dit dat beleidsmakers en maatschappelijke organisaties in Nederland pan-Europese sociale normen moeten steunen. Actuele onderwerpen zijn bijvoorbeeld de regulering van platformwerk en de sociale rechten van zogeheten ‘gig-werknemers’.
Een sociaal Europa zal zich niet enkel moeten richten op menselijk kapitaal en de arbeidsgeschiktheid van mensen.
Afgelopen decennia zijn platformbedrijven steeds meer zzp’ers in dienst gaan nemen en organiseren zij hun arbeidsrelaties vooral via algoritmen. Deze vorm van management leidt er vaak toe dat werknemers, onder andere niet-gedocumenteerde migranten, sterk onderbetaald worden en weinig sociale bescherming krijgen. Terwijl nationale rechtbanken ingrijpen bij individuele gevallen, blijft nationale wetgeving vaak onduidelijk op dit onderwerp, waardoor uitbuiting via deze weg nog steeds veel voorkomt. De Europese Commissie heeft daarom het zogeheten Platform Work Directive gepresenteerd. Dit is een concreet voorbeeld waar de Nederlandse regering en Europarlementariërs kunnen laten zien dat zij sociale rechten serieus nemen, door ondubbelzinnig achter de strenge regulatie van platformwerk te staan.
Een sociaal Europa zal zich niet enkel moeten richten op menselijk kapitaal en de arbeidsgeschiktheid van mensen, het moet Europese burgers verzekeren van voldoende inkomen om een fatsoenlijk leven te kunnen leiden in een wereld waar werk steeds sneller nieuwe vormen aanneemt.
Er is kortom de afgelopen jaren een hernieuwd politiek besef ontstaan over de noodzaak van een sociaal Europa. Er worden grote stappen gezet. Het is belangrijk dat maatschappelijke organisaties en belangengroepen er alles aan doen om sociale cohesie en solidariteit tot topprioriteit te maken. Dit kan door te benadrukken dat gelijkere samenlevingen niet alleen rechtvaardig maar ook goed voor de economie zijn. Ze moeten nauw de keuzes van nationale overheden volgen als het gaat om Europese sociale besluitvormen en hen ten verantwoording roepen waar nodig.
Nederlandse organisaties moeten de handen ineenslaan met Europese bondgenoten om aan te tonen dat sociale rechten voor alle Europeanen ook in het belang is voor Nederlandse burgers. Europese solidariteit is immers meer een kwestie van rationeel eigenbelang dan van puur altruïsme, zoals de oud-voorzitter van de Europese Commissie Jacques Delors al zei. Uiteindelijk heeft iedereen baat bij een sterk sociaal Europa.
Amandine Crespy is universitair hoofddocent Politicologie en Europese Studies aan de Université libre de Bruxelles. Dit jaar verscheen haar nieuwe boek The European Social Question. Tackling Key Controversies.